op de tweede verdieping en zette daar acht jongedames neer met
als taak de telefoon op te nemen en de meningen van de lezers te verzamelen. De
vraag was: Moet Mami Jane sterven?
Van de acht jongedames waren er vier in
dienst bij de CRB, twee kwamen via het arbeidsbureau, en één was een
kleindochter van de directeur. De laatste, een meisje van een jaar of dertig dat
afkomstig was uit Pomona, had een stagecontract dat ze nota bene in een
radioquiz had gewonnen (`Waaraan heeft Ballon Mac de allergrootste hekel?'
`Tandsteen verwijderen.') Ze had altijd een klein recordertje bij zich. Af en
toe zette ze dat aan en sprak iets in.
Ze heette Shatzy Shell. Om 10 uur
45 op de twaalfde dag van de opiniepeiling - toen de dood van Mami Jane voor
stond met 64 tegen 30 (de overige zes procent vond dat ze allemaal de pot op
konden, en had gebeld om dat te laten weten) - hoorde Shatzy Shell de telefoon
voor de eenentwintigste keer overgaan. Ze schreef het getal 21 op het formulier
dat voor haar lag en nam de hoorn op. Daarop volgde het onderstaande
gesprek.
`CRB, goedemorgen.' `Goedemorgen, is Diesel er
al?'
`Wie?' `Oké, hij is er nog niet...' `U spreekt met de CRB,
meneer.'
2
|
|
|
|
|
|
`Ja, dat weet ik.' `U hebt
vast het verkeerde nummer.'
`Nee, nee, ik zit goed, luister nu eens naar
me...'
`Meneer...' `Ja?' `Dit is de CRB, de opiniepeiling "Moet Mami
Jane sterven?".'
`Dank u, dat weet ik.' `Wilt u dan zo vriendelijk zijn uw
naam te noemen?'
`Mijn naam doet er niet toe.' `Ik moet hem toch weten, zo
is de procedure.'
`Oké, oké... Gould... mijn naam is Gould.' `Meneer
Gould.'
`Ja, meneer Gould, als ik nu even mag...' `Moet Mami Jane
sterven?'
`Wablief?' `U moet me vertellen hoe u erover denkt... of Mami
Jane moet sterven of niet.'
`O, Jezus...' `U weet toch wel wie Mami Jane
is, hè?'
`Natuurlijk weet ik dat, maar...' `Ziet u, u hoeft me alleen maar
te vertellen of u vindt dat...'
`Wilt u nu eventjes naar me
luisteren?'
`Natuurlijk.' `Mooi, wilt u iets voor me doen, wilt u eens om
u heen kijken?'
3
|
|
|
|
|
|
`Ik?' `Ja.' `Hier?' `Ja, daar, in de kamer, als u dat
voor me wilt doen.'
`Oké, ik kijk om me heen.' `Goed. Ziet u misschien een
kaalgeschoren jongen, hand in hand met een hele grote kerel, echt heel groot,
een soort reus, met enorme schoenen, en een groene jas?'
`Nee, ik geloof het
niet.'
`Weet u het zeker?' `Ja, ik weet het zeker.' `Goed. Dan zijn ze
er dus nog niet.'
`Nee.' `Oké, dan moet ik u even iets
vertellen.'
`Ja?' `Die twee menen het niet slecht.' `Nee?' `Nee. Als
ze komen zullen ze alles kort en klein slaan, en naar alle waarschijnlijkheid
zullen ze uw telefoon afpakken en de draad rond uw nek wikkelen, of zoiets, maar
ze menen het niet zo kwaad, heus niet, het komt gewoon doordat...'
`Meneer
Gould...'
`Ja?'
4
|
|
|
|
|
|
`Vindt u het erg om te zeggen hoe oud u
bent?'
`Dertien.' `Dertien?' `Twaalf... om precies te zijn,
twaalf.'
`Luister Gould, is je mama ook in de buurt?' `Mijn mama is er
vier jaar geleden vandoor gegaan, ze woont nu samen met een professor die vissen
bestudeert, het gedrag van vissen, een etholoog, om precies te zijn.'
`Wat
erg voor je.'
`Dat hoeft u niet erg te vinden, zo is het leven nu eenmaal,
daar is niks aan te doen.'
`Is dat zo?' `Dat is zo. Denkt u
niet?'
`Ja... ik denk wel dat het zo is... ik weet het niet precies, maar ik
kan me voorstellen dat het zo is.'
`Ik weet verdomme wel zeker dat het zo
is.'
`Je bent twaalf, hè?' `Morgen word ik dertien,
morgen.'
`Geweldig.' `Geweldig.' `Proficiat, Gould.' `Dank
u.'
`Je zult zien dat het geweldig is om dertien te zijn.'
5
|
|
|
|
|
|
`Ik hoop het.' `Echt van harte gefeliciteerd.' `Dank
u.'
`Is je vader niet toevallig in de buurt?' `Nee. Die is werken.' `O,
ja.'
`Mijn vader werkt voor het leger.' `Geweldig.' `Vindt u altijd
alles zo geweldig?'
`Sorry?' `Vindt u altijd alles zo geweldig?' `Ja...
ik geloof het wel.'
`Geweldig.' `Ik bedoel... het overkomt me vaak dat ik
iets geweldig vind, dat is het.'
`U boft maar.' `Het overkomt me ook op de
gekste momenten.'
`Ik geloof echt dat u een bofkont bent.' `Ik was een
keer in een wegrestaurant, langs Rijksweg 16, net buiten de stad, ik stopte bij
een wegrestaurant, ik ging naar binnen en ging in de rij staan, er zat een
Vietnamees achter de kassa, hij snapte bijna niks, dus het schoot maar niet op,
dan zeiden ze tegen hem "één hamburger" en dan vroeg hij "Wat?", misschien was
het de eerste dag dat hij daar werkte, ik weet het niet, dus ik begon maar wat
om me heen te kijken, in dat wegrestaurant, er waren vijf of zes tafeltjes, en
allemaal mensen die
6
|
|
|
|
|
|
zaten te eten, al die verschillende gezichten en allemaal met
iets anders voor zich, een kotelet, of een broodje, of chili, ze zaten allemaal
te eten, en ze waren allemaal precies zo gekleed als ze zich wilden kleden, ze
waren 's morgens opgestaan en hadden iets uitgekozen om aan te trekken, die ene
rode blouse, en die jurk die zo strak om de tieten zit, precies wat ze wilden,
en nu zaten ze daar, en elk van hen had een leven achter zich en een leven voor
zich, ze passeerden alleen maar daarbinnen, morgen zouden ze alles weer van
voren af aan doen, die blauwe blouse, die lange jurk, en die blonde met die
sproeten had vast en zeker een moeder in een of ander ziekenhuis liggen, met
allemaal onzinnige bloedonderzoeken, maar nu zat ze daar de frietjes die een
beetje zwart waren aan de kant te schuiven en de krant te lezen die ze tegen de
zoutpot in de vorm van een benzinepomp aan had gezet, en er was een kerel die
een compleet honkbaltenue aanhad, hij had beslist al in geen jaren een
honkbalveld betreden, hij was er met zijn zoon, een kleine jongen, en die gaf
hij om de haverklap een tik tegen zijn hoofd, achter op zijn hoofd, elke keer
zette het jongetje zijn petje weer op, een honkbalpetje, en dan pok, daar gaf
zijn vader hem weer een tik, en dat allemaal terwijl ze zaten te eten, onder
een
7
|
|
|
|
|
|
televisie die aan de muur hing, en die uit stond, bij het
geluid van de straat, dat met vlagen binnendrong, en in een hoek zaten twee heel
chique mensen, in het grijs gekleed, twee mannen, en je kon duidelijk zien dat
een van de twee zat te huilen, het was absurd, maar hij huilde, boven een
biefstuk met friet, hij huilde stilletjes, en de ander gaf geen krimp, ook met
een biefstuk voor zich, die zat alleen maar te eten, tot hij op een gegeven
moment opstond, naar het aangrenzende tafeltje liep, de ketchupfles pakte,
terugkeerde naar zijn plaats en voorzichtig, om niet op zijn grijze pak te
knoeien, een beetje op het bord van de ander deed, degene die zat te huilen, en
iets tegen hem fluisterde, ik weet niet wat, en daarna deed hij de fles weer
dicht en aten ze weer verder, die twee in de hoek, en de rest om hen heen, en op
de grond lag een platgetrapt kersenijsje, en op de deur van de wc hing een bord
waarop buiten bedrijf stond, en ik keek dat allemaal zo aan en uiteraard kon je
alleen maar denken dit is om te kotsen, jongens, het was om te kotsen, zo triest
was het allemaal, maar wat me in plaats daarvan overkwam was dat ik, terwijl ik
daar in de rij stond en die Vietnamees nog steeds nergens een snars van begreep,
dat ik dacht God wat mooi, en ik kreeg zelfs een beetje zin om te lachen,
potverdorie wat is dit allemaal mooi, echt allemaal, tot aan de laatste kruimel
platgetrapte troep op de grond, tot aan het laatste smerige servetje, zonder te
weten waarom, maar wel wetend dat het waar was, dat het allemaal verdomd mooi
was. Absurd, hè?'
8
|
|
|
|
|
|
`Vreemd.' `Ik schaam me gewoon om het te
vertellen.'
`Waarom?' `Ik weet niet... zoiets vertellen mensen gewoonlijk
niet...'
`Ik vond het wel mooi.' `Ach, kom...' `Nee, echt waar, vooral
dat met die ketchup...'
`Dat hij de fles pakte en hem er een beetje van
gaf...'
`Dat ja.' `Helemaal in het grijs
gekleed.'
`Typisch.' `Zomaar.' `Zomaar.' `Gould?' `Ja.' `Ik
ben blij dat je hebt gebeld.'
`Hee, nee, wacht...' `Ik ben er
nog.'
`Hoe heet je?' `Shatzy.' `Shatzy.' `Ik heet Shatzy
Shell.'
`Shatzy Shell.' `Ja.' `En er is daar niemand die nu de draad
van de telefoon om je hals staat te wikkelen, hè?'
`Nee.'
9
|
|
|
|
|
|
`Zul je eraan denken, als ze komen, dat ze het niet zo kwaad
menen?'
`Je zult zien dat ze niet komen.' `Daar zou ik maar niet op
rekenen, die komen wel...'
`Waarom zouden ze, Gould?' `Diesel is dol op
Mami Jane. En hij is twee meter en zevenenveertig centimeter
lang.'
`Geweldig.' `Dat hangt ervan af. Als hij heel erg boos is, is dat
beslist niet geweldig.'
`En is hij nu heel erg boos?' `Dat zou jij ook
zijn als ze een opiniepeiling hielden om vast te stellen of Mami Jane vermoord
moest worden of niet, en Mami Jane jouw ideaalbeeld van een moeder was.'
`Het
is maar een opiniepeiling, Gould.'
`Diesel zegt dat het allemaal doorgestoken
kaart is. Ze hebben maanden geleden al besloten dat ze eraan gaat, dit doen ze
alleen maar om hun gezicht te redden.'
`Misschien vergist hij
zich.'
`Diesel vergist zich nooit. Hij is een reus.' `Hoe
reusachtig?'
`Enorm.' `Ik heb eens iets gehad met een kerel die een
basketbal kon dunken zonder dat hij zelfs maar op zijn tenen hoefde te gaan
staan.'
`Echt waar?'
10
|
|
|
|
|
|
`Maar beroepshalve scheurde hij kaartjes in een
bioscoop.'
`En hield je van hem?' `Wat is dat voor een vraag,
Gould?'
`Je zei dat je iets met hem had.' `Ja, we hadden iets met elkaar.
We hebben tweeëntwintig dagen lang iets gehad.'
`En toen?' `Ik weet
niet... het was allemaal een beetje ingewikkeld, snap je?'
`Ja... voor Diesel
is ook het allemaal een beetje ingewikkeld.'
`Het is niet anders.' `Zijn
vader heeft speciaal voor hem een plee op maat moeten maken, dat heeft hem een
fortuin gekost.'
`Ik zei het je al, het is allemaal een beetje
ingewikkeld.'
`Zeg dat wel. Toen Diesel wilde proberen om naar school te
gaan, naar het Taton hier vlakbij, en hij daar 's ochtends
aankwam...'
`Gould?' `Ja.' `Een ogenblikje, Gould.' `Oké.' `Blijf
aan de lijn, goed?'
`Oké.'
11
|
|
|
|
|
|
Shatzy Shell zette de lijn in de wacht. Daarna keerde ze zich
naar de heer die voor haar tafel naar haar stond te kijken. Hij was de chef van
de afdeling ontwikkeling en promotie. Hij heette Bellerbaumer. Hij was zo iemand
die op de poot van zijn bril sabbelt.
`Meneer Bellerbaumer?' Meneer
Bellerbaumer schraapte zijn keel.
`Jongedame, u hebt het over
reuzen.'
`Dat klopt.' `U bent al twaalf minuten aan het telefoneren en u
hebt het over reuzen.'
`Twaalf minuten?' `Gisteren hebt u zevenentwintig
minuten lang gezellig zitten kletsen met een effectenmakelaar die u aan het eind
van het gesprek ten huwelijk vroeg.'
`Hij wist niet wie Mami Jane was, ik
moest...'
`En de dag daarvoor hebt u een uur en elf minuten aan die telefoon
gehangen omdat u zo nodig een of ander rotjongetje bij zijn huiswerk moest
helpen, waarna hij u als antwoord gaf: waarom laten jullie Ballon Mac niet het
loodje leggen?'
`Het zou een idee kunnen zijn, denk er maar eens over
na.'
`Jongedame, die telefoon is het eigendom van de CRB, en u wordt betaald
om slechts één verdomde zin te zeggen: Moet Mami Jane sterven?'
12
|
|
|
|
|
|
`Ik probeer mijn best te doen.' `Ik ook. En daarom ontsla ik
u, juffrouw Shell.'
`Sorry?' `Ik ben gedwongen u te
ontslaan.'
`Serieus?' `Het spijt
me.'
`...' `...' `...' `...' `Meneer Bellerbaumer?' `Zeg het
eens.'
`Vindt u het vervelend als ik dit telefoontje afmaak?' `Welk
telefoontje?'
`Dit telefoontje. Er hangt nog een jongetje aan de
lijn.'
`...' `...' `Maak dat telefoontje maar af.' `Dank
u.'
`Alstublieft.' `Gould?' `Hallo?' `Ik geloof dat ik moet
ophangen, Gould.'
`Oké.' `Ze hebben me zojuist ontslagen.'
13
|
|
|
|
|
|
`Geweldig.' `Daar ben ik niet zo zeker van.' `Ze zullen
jou in ieder geval niet wurgen.'
`Wie?' `Diesel en Poomerang.' `De
reus?'
`De reus is Diesel. Poomerang is de ander, die zonder haar. Hij is
stom.'
`Poomerang.' `Ja. Hij is stom. Hij praat niet. Hij hoort wel maar
hij praat niet.'
`Die zullen ze bij de ingang wel tegenhouden.' `Over het
algemeen laten die twee zich nooit tegenhouden.'
`Gould?' `Ja.' `Moet
Mami Jane sterven?'
`Ze kunnen allemaal de pot op.' `"Geen mening."
Oké.'
`Kun je me één ding vertellen, Shatzy?' `Ik moet nu
ophangen.'
`Eén ding maar.' `Zeg het eens.' `Die tent, dat
wegrestaurant...'
14
|
|
|
|
|
|
`Ja...' `Ik zat te denken... dat lijkt me helemaal geen
gekke tent...'
`Het gaat wel...' `Ik zat te denken dat ik het leuk zou
vinden om daar mijn verjaardag te vieren.'
`Hoe bedoel je?' `Morgen... ben
ik jarig... dan zouden we met zijn allen daar kunnen gaan eten, misschien zijn
die twee mannen in het grijs er nog wel, die van die ketchup.'
`Dat is een
vreemd idee, Gould.'
`Jij, ik, Diesel en Poomerang. Ik trakteer.' `Ik weet
niet.'
`Het is een goed idee, ik zweer het
je.'
`Misschien.' `85.56.74.18.' `Wat is dat?' `Mijn nummer, bel me
maar als je zin hebt, oké?'
`Je klinkt niet als iemand van dertien.' `Dat
word ik morgen, om precies te zijn.'
`O, ja.' `Dus dat is
afgesproken.'
15
|
|
|
|
|
|
`Gould?' `Ja?' `Dag.' `Dag
Shatzy.'
`Dag.' Shatzy Shell drukte op de blauwe knop en verbrak de lijn.
Ze was nogal een tijdje bezig om al haar spullen in de tas te doen, het was een
gele tas met het opschrift Redt planeet aarde van de gelakte teennagels. Ze
pakte ook de ingelijste foto's van Walt Disney en Eva Braun in. En het
recordertje dat ze altijd bij zich had. Af en toe zette ze dat aan en sprak iets
in. De andere zeven jongedames zaten zwijgend naar haar te kijken, terwijl de
telefoons in het wilde weg rinkelden en kostbare aanwijzingen omtrent de
toekomst van Mami Jane bevroren. Wat ze te zeggen had, zei Shatzy Shell terwijl
ze haar tennisschoenen uittrok en schoenen met hoge hakken aandeed.
`Even
voor de goede orde, over een poosje komen er door die deur een reus en een kerel
zonder haar, die stom is, en die slaan alles kort en klein en wurgen jullie met
de telefoondraden. De reus heet Diesel, en de stomme Poomerang. Of andersom, dat
weet ik niet meer precies. Hoe dan ook: ze menen het niet zo kwaad.'
16
|
|
|
|
|
|
De foto van Eva Braun zat in een lijstje van rood plastic, met
een pootje aan de achterkant, bekleed met stof, dat je kon verstellen: om het
overeind te houden als dat nodig was. Zij, Eva Braun, had inderdaad het gezicht
van Eva Braun.
"Begrepen?" "Min of meer." "Hij was pianist in een enorm
winkelcentrum, op de begane grond, onder aan de roltrap die omhoogging, ze
hadden wat rode vloerbedekking op de grond gelegd en er een witte piano op gezet
en hij speelde zes uur per dag, in rokkostuum, Chopin, Cole Porter, dat soort
dingen, allemaal uit zijn hoofd. Hij had een kaartje tot zijn beschikking dat
met sierlijke letters bedrukt was, er stond op Onze pianist keert zo terug: als
hij naar de plee moest, haalde hij dat tevoorschijn en plaatste het op de piano.
Dan kwam hij terug en speelde weer verder. Hij was niet slecht zoals andere
vaders, ik bedoel, niet slecht op die manier... hij sloeg niemand, hij dronk
niet, hij neukte de secretaresse niet, niets van dat alles, hij was zo iemand
die ook met auto's... hij kocht ze niet, hij zorgde ervoor dat ze niet te... te
nieuw, of te mooi waren, dat had hij best kunnen betalen, maar dat deed hij
niet, daar lette hij op, dat lag in zijn aard, ik geloof niet dat het een
vooropgezet plan was, hij deed het gewoon niet en daarmee uit,
hij
17
|
|
|
|
|
|
deed gewoon niet van dat soort dingen, en dat was nou juist het
probleem, snap je, daardoor ontstond het probleem... door het feit dat hij dat
soort dingen niet deed, en een heleboel andere dingen ook niet, hij werkte en
meer niet, dat deed hij, dat deed hij op een manier alsof het leven hem beledigd
had, en hij zich had teruggetrokken in dat vak van hem alsof het een nederlaag
was, en hij totaal geen zin had om zich eruit omhoog te werken, het was als een
zwart gat, een afgrond van ellende, en de tragedie, de ware tragedie, de kern
van heel die tragedie was dat hij ons daar helemaal in meegesleept heeft, mij en
mijn moeder, hij deed niks anders dan ons daarin meeslepen, met een wonderlijke
standvastigheid, elk ogenblik van zijn leven, elk moment, hij wijdde elk van
zijn gebaren aan het maniakale bewijzen van een dodelijke stelling, de volgende
stelling, dat hij was zoals hij was om ons tweeën, om mij en mijn moeder, dat
was zijn stelling, om ons tweeën, omdat wij tweeën er waren, om ons tweeën die
de schuldigen waren, omdat hij ons tweeën wilde redden, om om om, de godganse
tijd bezig om ons aan die onzinnige stelling van hem te herinneren, heel zijn
leven met ons bestond uit die ene lange ononderbroken, uitputtende bezigheid,
die hij bovendien doelbewust op de meest wrede en sluwe wijze uitvoerde,
namelijk zonder ooit ook maar één woord te zeggen, zonder dat er ooit over
gesproken werd, hij had het er nooit over, hij had het
18
|
|
|
|
|
|
ons rechtuit kunnen zeggen, maar hij zei het nooit, geen woord,
en dat was verschrikkelijk, dat was wreed, nooit iets zeggen, en het je
tegelijkertijd de godganse tijd laten weten, door de manier waarop hij aan tafel
zat, en door de televisieprogramma's waar hij naar keek, en zelfs door zijn
kapsel, en door al die verdomde dingen die hij niet deed, en het gezicht waarmee
hij je aankeek... dat was wreed, dat is iets waar je gek van kunt worden, en ik
was ook bezig om gek te worden, ik was maar een klein meisje, een klein meisje
kan zich niet verdedigen, kinderen zijn krengen maar tegen sommige dingen hebben
ze geen verweer, net zoals wanneer ze worden geslagen, wat kan een kind
daartegen doen, het kan niks doen, ik kon niks doen, ik werd er alleen maar gek
van, en dus nam mijn moeder me op een dag apart en vertelde me over Eva Braun.
Zij was een mooi voorbeeld. De dochter van Hitler. Ze zei dat ik maar aan Eva
Braun moest denken. Zij heeft het gered, dus dan kun jij het ook redden, zei ze
tegen me. Het was een rare redenering, maar ze hield wel steek. Ze vertelde me
dat hij uiteindelijk zelfmoord had gepleegd, met een cyanidepil, en dat Eva
Braun toen ook zelfmoord had gepleegd, zij was erbij, daar in die bunker, en ze
had ook zelfmoord gepleegd. Want zelfs de slechtste vaders hebben wel iets
goeds, zei ze tegen me. En je moet leren om van dat iets te houden. Ik dacht na.
Ik probeerde me voor te stellen welke goede kanten Hitler zou kunnen hebben, en
ik verzon er hele verhalen over,
19
|
|
|
|
|
|
bijvoorbeeld dat hij 's avonds thuiskomt, bekaf, en zachtjes
praat, en voor de open haard gaat zitten en naar het vuur staart, doodmoe, en
ik, ik was Eva Braun, nietwaar, een meisje met blonde vlechten, en sneeuwwitte
benen onder mijn rok, ik keek naar hem zonder naar hem toe te gaan, vanuit de
aangrenzende kamer, en hij was zo geweldig moe, met al het bloed dat aan alle
kanten van hem af droop, prachtig in zijn uniform, ik kon alleen maar daar naar
hem blijven staan kijken, het bloed verdween en je zag alleen nog maar die
vermoeidheid, die schitterende vermoeidheid, die ik daar stond te bewonderen,
totdat hij zich op een gegeven moment naar mij omdraaide, en naar me glimlachte,
en opstond, met al die verblindende vermoeidheid van hem, en naar me toe kwam,
tot hij bij me was, en naast me neerhurkte: Hitler. Slechter kan niet. Hij
fluisterde iets tegen me, in het Duits, en toen streek hij met zijn hand, zijn
rechterhand, langzaam over mijn haren, en hoe ijzingwekkend het ook moge lijken,
die hand was zacht, en warm, en aangenaam, hij had iets van wijsheid, een hand
die je kon redden, en hoe weerzinwekkend het ook moge lijken, een hand waarvan
je kon houden, waarvan je gewoon moest houden, je moest gewoon denken hoe fijn
het was dat dit de rechterhand van je vader was, zo lief, op jou. Dat soort
dingen liet ik door mijn hoofd gaan. Om te trainen, snap je? Eva Braun
was
20
|
|
|
|
|
|
mijn gymnastieklokaal. In de loop van de tijd werd ik er heel
goed in. 's Avonds staarde ik net zolang naar mijn vader, die in pyjama voor de
tv zat, tot ik Hitler zag, in pyjama voor de tv. Ik liet dat beeld een poosje op
me inwerken, ik maakte het me helemaal eigen, dan liet ik het vervagen en keerde
ik terug naar mijn vader, naar zijn ware gezicht: god, hij leek zo lief, met al
zijn vermoeidheid en al zijn ellende. Vervolgens keerde ik terug naar Hitler, om
daarna mijn vader weer op te vissen, en zo ging ik heen en weer met mijn
fantasie en het was een manier om de marteling te ontvluchten, de stiltes, die
hele rotzooi. Het werkte. Op een enkele keer na werkte het altijd. Ach, ja. Heel
wat jaren later las ik in een tijdschrift dat Eva Braun niet de dochter van
Hitler was, maar zijn minnares. Of zijn vrouw, weet ik veel. Hoe dan ook, ze
ging met hem naar bed. Dat was een klap. Het bracht een hoop verwarring bij me
teweeg. Ik probeerde de zaken weer op orde te krijgen, op een of andere manier,
maar dat was vergeefse moeite. Ik kon dat beeld maar niet uit mijn hoofd zetten
van Hitler die naar dat meisje toe liep en haar begon te kussen en alles wat
daarbij hoort, echt smerig, en dat meisje was ik, Eva Braun, en hij werd mijn
vader, het was één grote puinhoop, iets verschrikkelijks. Het spelletje was in
gruzelementen gevallen, en het kon niet meer worden gelijmd, het had gewerkt,
maar nu werkte het niet meer. Daar hield het op. Ik heb daarna nooit meer van
mijn vader gehouden totdat hij op een andere trein
21
|
|
|
|
|
|
overstapte, zoals hij het noemde. Grappig verhaal. Op zomaar
een zondag stapte hij over op een andere trein. Hij zat daar te spelen, onder
aan de roltrap, en toen kwam er een mevrouw naast hem staan die helemaal met
sieraden behangen was, en ook een beetje aangeschoten. Hij speelde op dat moment
`When we were alive', en zij begon te dansen, waar iedereen bij was, met haar
boodschappentassen in de hand, en met een gelukzalig gezicht. Zo gingen ze een
halfuur lang door. Toen nam zij hem met zich mee, en ze nam hem voorgoed met
zich mee. Alles wat hij thuis zei was: ik ben op een andere trein overgestapt.
Om eerlijk te zijn begon ik op dat moment weer een beetje van hem te houden,
want het was als een bevrijding, ik weet niet, hij had zijn witte haar ook een
beetje gekamd als een latin lover, met een strakke scheiding, en hij droeg een
nieuw overhemd, ik kreeg ter plekke zin om van hem te houden, tenminste één
moment, het was als een bevrijding. Ik ben op een andere trein overgestapt.
Jaren van huiselijke tragedie uitgewist door een zinnetje van niks. Grotesk.
Maar heel vaak is het zo, het is bijna altijd zo: uiteindelijk kom je erachter
dat de pijn, al die pijn, zinloos is geweest, dat je hebt geleden als een beest
en dat het zinloos is geweest, het was niet goed of fout, het was niet mooi of
lelijk, het was alleen zinloos, het enige wat je op het eind kunt zeggen is: het
was zinloze pijn. Om gek van te worden, als je erover nadenkt, je kunt er beter
niet over nadenken, het enige wat je kunt doen is er niet meer aan denken, nooit
meer, begrepen?"
22
|
|
|
|
|
|
"Min of meer." "Smaakt je
hamburger?"
"Ja." Uiteindelijk zijn Diesel en Poomerang trouwens nooit
aangekomen bij de CRB omdat ze op het kruispunt van de Zevende Straat en de
Boulevard Bourdon ineens midden op het trottoir de naaldhak van een zwarte
schoen zagen liggen, die daarheen was gerold van god weet waar, maar nu roerloos
als een minuscule rots te midden van de onstuimige stroom mensen lag die naar
hun lunchpauze werden gelanceerd.
`Verrek', zei Diesel. `Wat is dat nou?'
zweeg Poomerang.
`Kijk', zei Diesel. `Verrek', zweeg Poomerang. Ze
staarden naar die zwarte hak, die naaldhak, en het was een kleinigheid om - een
ogenblik na de onvermijdelijke flash van een kuit in zwart nylon - de pas te
zien die hem had verloren, precies de pas, zoals in ritme en dans, een
vrouwelijke passer gehuld in zwart nylon. Ze zagen hem als eerste in de dansende
slinger van twee slanke benen, en vervolgens in de zachte deining die de borsten
onder het bloesje opvingen en doorgaven aan het haar - kort zwart, dacht Diesel
- kort blond, dacht Poomerang - sluik en fijn genoeg om op dat ritme te dansen,
dat in hun ogen inmiddels het vrouwelijk lichaam was geworden, en de mensheid en
de geschiedenis toen het ineens stuitte en rimpelde op de minuscule tegenstem
van een hak die bij één pas begint te wiebelen, en bij de volgende
pas
23
|
|
|
|
|
|
ombuigt, losraakt van de schoen en van dat hele ritme - van
vrouwelijkheid mensheid en geschiedenis - en het dwingt tot een cadens - net
geen echte struikeling - waarin het evenwicht wordt hervonden van een
onbeweeglijkheid - de stilte.
Er was een hoop lawaai om hen heen, maar niets
leek hen van die plek te kunnen krijgen, Diesel stond nog verder voorovergebogen
dan normaal, met zijn ogen op de grond gericht, en Poomerang die met zijn
linkerhand heen en weer wreef over zijn kaalgeschoren schedel: zijn rechterhand
hing zoals gewoonlijk aan de broekzak van Diesel. Ze staarden naar een zwarte
naaldhak, maar in werkelijkheid zagen ze die vrouw schrikken en vaart minderen,
ze zagen haar even omkijken en
`Shit' mompelen zonder er ook maar een
moment over te piekeren om te blijven staan, zoals iedere normale vrouw zou doen
- blijven staan, teruglopen, de hak oprapen, proberen hem weer vast te plakken
terwijl ze zich met één hand aan een verkeersbord vasthoudt, verboden in te
rijden - ze piekert er niet eens over om zoiets rationeels te doen, maar vloekt
alleen maar
`Shit' terwijl ze tegelijkertijd, om haar schoonheid niet te
verpesten met een obligate hinkpas, haar gewonde schoen uittrekt, met een licht
gebaar, gewoon onder het lopen, en zich daarna definitief legendarisch maakt,
voor die twee, door ook de andere uit te trekken - schoenloze passer gehuld in
zwart nylon - en de schoenen in een blauwe vuilnisbak gooit terwijl ze al om
zich heen staat te kijken
24
|
|
|
|
|
|
op zoek naar datgene wat ze ogenblikkelijk vindt, een geel
voertuig dat langzaam door de straat rijdt: ze heft een arm op, er glijdt iets
van goud langs haar pols omlaag, het gele voertuig zet de richtingaanwijzer aan
en blijft staan, zij stapt in, geeft een adres op terwijl ze haar slanke been -
schoenloze voet - op de achterbank trekt zodat haar rok omhoogschuift en er
eventjes een lauw zicht op het kant van een kous verschijnt dat gedurende enkele
centimeters - wit - dijbeen verdwijnt en daarna weer opduikt in de rand van een
slipje, het is nauwelijks meer dan een flits maar het boort zich in de ogen van
een meneer in een donker pak die niet stopt met lopen maar die deze lauwe flits,
op zijn netvlies geplakt, met zich meesleept, zodat zijn geweten ontvlamt en
zich tegen het hek rondom de verdoving van zijn saaie huwelijksleven aanwerpt,
met een enorm kabaal van schuttingplaten en jammerklachten.
Wat er gebeurde
was dat Diesel en Poomerang bleven hangen aan die donker geklede man, zeg maar,
werden meegezogen in het bedaarde kielzog van zijn agitatie, die hen ontroerde,
bij wijze van spreken, en die hen heel ver wegsleurde, tot ze konden zien wat
voor kleur zijn slaapkamermatje was - bruin - en konden ruiken hoe het in zijn
keuken stonk. Ze kwamen zo ver dat ze bij hem aan tafel gingen zitten, en
opmerkten dat zijn vrouw te hard lachte om de grappen die uit de tv werden
gespuugd, terwijl hij, de heer in het donkere pak, een biertje voor hen
inschonk, en voor zichzelf de fles mineraalwater reserveerde, lauw en zonder
koolzuur, waartoe de herinnering aan vier nierkolieken van langgeleden hem al
jarenlang verplichtte.
25
|
|
|
|
|
|
In de tweede la van zijn bureau vonden ze tweeënzeventig
pagina's van een onvoltooide roman, getiteld De laatste weddenschap, en een
visitekaartje - Dr. Mortensen - met op de achterkant de afdruk van twee lippen
met paarse lippenstift. De radiowekker was afgestemd op 102.4 Radio Nostalgie,
en om het licht van de abat-jour op het nachtkastje af te schermen lag er een
folder bovenop van de Kinderen van God die de immoraliteit van de jacht en de
visserij op theoretische wijze aan de orde stelde: de titel, een beetje
zwartgeblakerd door het lampje, luidde: Ik zal van jullie vissers van mensen
maken.
Ze waren net bezig tussen het ondergoed van mevrouw Mortensen te
rommelen toen, door de banale en vulgaire associatie van ideeën, de herinnering
aan de vrouwelijke passer gehuld in zwart nylon hen weer levendig voor de geest
kwam - een hevige schok waardoor ze gedwongen werden zich terug te haasten tot
aan de gele taxi, en daar langs de kant van de weg te blijven staan, een beetje
versuft door de rampzalige ontdekking - het rampzalige verdwijnen van de gele
taxi in het hart van de stad - heel die straat vol auto's, maar zonder gele
taxi's met legenden op de achterbank.
`Jezus', zei Diesel. `Verdwenen',
zweeg Poomerang.
Op het gebogen oppervlak van de zwarte naaldhak staarden ze
naar een hele stad, duizenden straten, honderden gele, blinde
auto's.
`Verloren', zei Diesel. `Misschien', zweeg
Poomerang.
26
|
|
|
|
|
|
`Als het zoeken naar een naald in een hooiberg.' `Zoeken,
maar niet de auto.'
`Er zijn er duizenden.' `Niet de gele auto.' `Veel
te veel auto's.'
`Niet de auto, de schoenen.' `Waar zou een gele auto nou
precies naartoe gaan?'
`Schoenen. Een schoenwinkel.' `Waar zou ze gezegd
hebben dat ze heen wilde.'
`Een schoenwinkel. De dichtstbijzijnde
schoenwinkel.'
`Ze keek de taxichauffeur aan en ze zei...' `De
dichtstbijzijnde schoenwinkel. Zwarte schoenen met naaldhakken.'
`...de
mooiste schoenwinkel hier in de buurt.'
`Toxon's, Vierde Straat, tweede
verdieping, damesschoenen.'
`Toxon's, verhip.' Ze vonden haar terug voor
een spiegel, met zwarte schoenen aan haar voeten, met naaldhakken, en met een
verkoopster die zei:
`Perfect.' Toen verloren ze haar niet meer uit het
oog. Een ondefinieerbaar aantal uren lang catalogiseerden ze haar handelingen en
de dingen om haar heen, alsof ze parfums aan het uittesten waren. Het was een
situatie die ze al helemaal in zich op hadden genomen toen ze haar, na een
eindeloos diner, volgden tot in het bed van een man die naar eau de cologne
rook, en die met de afstandsbediening steeds opnieuw de Bolero van Ravel
aanzette. Voor het bed stond een aquarium, met een
27
|
|
|
|
|
|
paarse vis erin, en heel veel stomme bubbels. Hij bedreef de
liefde in gewijde stilte: hij had zijn gouden trouwring op het nachtkastje
gelegd, naast een verpakking van vijf stuks merkcondooms. Zij drukte haar nagels
in zijn rug, hard genoeg om het hem te laten voelen, zacht genoeg om geen sporen
achter te laten. Bij de zevende Bolero zei ze:
`Sorry', ze gleed uit het
bed, kleedde zich weer aan, trok haar zwarte schoenen met naaldhakken aan en
ging ervandoor, zonder verder nog iets te zeggen. Het laatste wat ze van haar
zagen, was een deur die zachtjes dicht werd gedaan.
Regen. Spiegelend asfalt
overal rondom de zwarte naaldhak, een glanzend oog dat naar hen lag te
kijken.
`Regen', zei Diesel. Ze hieven hun blik op, ander licht, grijs,
weinig mensen, rumoer van pneumatische boren en modderpoelen. Merkschoenen,
water druipt in de kraag. Op de horloges een onbruikbare tijd.
`Kom, we
gaan', zei Diesel.
`Kom, we gaan', zweeg Poomerang. Hij liep moeizaam,
Diesel, en langzaam, hij sleepte met zijn linkervoet, met een absurde,
reusachtige schoen, hangend aan een been dat onder de knie van gedachte
veranderde en de verkeerde kant op boog, zodat elke stap schuin neerkwam in een
kubistische dans. En hij ademde ook moeizaam, als een wielrenner die een berg
beklimt, een ademhaling met een gestoord ritme, pijnlijk. Poomerang kende die
manier van lopen en die ademhaling door en door. Hij bleef vasthouden en danste
elegant mee, waarbij hij een overmatige vermoeidheid tentoonspreidde, alsof hij
een tangomarathon moest volbrengen.
28
|
|
|
|
|
|
Daar liepen ze samen, naast elkaar, en verder waren er rotte
plekken stad op de weg naar huis, het vloeibare schijnsel van stoplichten,
auto's in de derde versnelling die het lawaai van een stortbak maakten, een hak
op de grond, steeds verder weg, kletsnat oog, maar dan zonder oogleden, zonder
wimpers, een verslagen oog.
De foto van Walt Disney was ietsje groter dan die
van Eva Braun. Om de foto zat een lijstje van licht hout, en er zat een pootje
aan de achterkant, dat je kon verstellen: om het overeind te houden als dat
nodig was. Hij, Walt Disney, had grijs haar en zat schrijlings op een treintje,
glimlachend. Het was een treintje voor kinderen, met een locomotief en een
heleboel wagentjes. Het had geen rails, maar rubberbanden, en het stond in
Disneyland, Anaheim, Californië.
"Begrepen?" "Min of meer." "Hoe dan
ook, hij was de allerbeste, echt de allerbeste. Hij mag dan een beestachtige
reactionair zijn geweest, maar hij wist wel van wanten met geluk, dat was zijn
talent, hij bereikte het geluk rechtstreeks, zonder veel problemen te
ondervinden, en hij heeft iedereen met zich meegesleept, echt iedereen, de
grootste verhuurder van geluk die er ooit heeft bestaan, hij had geluk voor rijk
en arm, voor alle smaken, met zijn verhalen over eenden en dwergen en bambi's,
hoe heeft hij dat ooit voor elkaar gekregen, vraag je je af, en toch is hij
eraan begonnen en heeft hij uit heel die chaos iets gedistilleerd waarvan je als
iemand je vraagt wat geluk is, ook al heb je er eigenlijk een beetje een hekel
aan, uiteindelijk toch moet toegeven
29
|
|
|
|
|
|
dat je het weet, misschien niet precies wat het is, maar toch
wel hoe het smaakt, de smaak, bedoel ik, bijvoorbeeld de smaak van aardbei of
framboos, het geluk heeft die smaak, dat is gewoon zo, je mag dan best beweren
dat het allemaal nep is, het zal heus niet het authentieke geluk zijn, het
origineel, bij wijze van spreken, maar dit waren fantastische kopieën, beter dan
het origineel, want er is immers geen manier om..."
"Op." "Op?" "Ja." "Hoe was
het?"
"Gaat wel." "Gaan we?" "We gaan." Gaan we? We
gaan.
30
|
|